In deze module leert u over de volgende aspecten:
1) Anatomie en oorzaak van artrose
Het heupgewricht is de verbinding tussen het dijbeen (dijbeenkop) en het bekken (acetabulum). Kraakbeen ligt op het gewrichtsoppervlak van de femurkop en acetabulum. Dit kraakbeen helpt schokken te absorberen en de gewrichtsoppervlakken gemakkelijker over elkaar te laten glijden, zodat men soepel en pijnloos in het gewricht kan bewegen. Het gewricht is omgeven door een capsule en een set spieren en ligamenten die het dijbeen en het bekkenbot verbinden. Het gewrichtskapsel is een flexibele en resistente vezelige envelop die een belangrijke rol speelt in de stabiliteit van het heupgewricht.
2) Wat is artrose
In sommige gevallen, zoals bij artrose, kan het kraakbeen dat helpt om soepel te bewegen, beschadigd zijn. Bij artrose wordt het kraakbeen dunner en zachter.
Naast de schade aan het kraakbeen zelf kunnen er ook veranderingen plaatsvinden in het bot net onder het kraakbeen. Benige knobbeltjes, ook wel osteofyten genoemd, kunnen zich aan de rand van het gewricht vormen. Het gewrichtskapsel, de pezen en de spieren rond het gewricht kunnen soms ook last hebben van artrose. Dit kan leiden tot bewegingsbeperking in de heup en kan gepaard gaan met pijn.
Artrose komt vaker voor bij 65-plussers, mensen met overgewicht of mensen die in het verleden schade aan het gewricht hebben opgelopen door bijvoorbeeld een breuk. Er is ook een erfelijke component bij artrose. Artrose is een slijtageverschijnsel en wordt daarom ook wel “slijtage” van het gewricht genoemd. Mensen met artrose van het heupgewricht ervaren vaak al langere tijd klachten aan de heup voordat zij de stap nemen om een orthopedisch chirurg te raadplegen.
Een andere reden waarom het bot of het kraakbeen van de femurkop beschadigd kan zijn, is avasculaire necrose. Bij avasculaire necrose is de bloedtoevoer tijdelijk of blijvend verminderd, waardoor de botstructuur verandert en zijn draagkracht verliest. Avasculaire necrose komt echter veel minder vaak voor dan osteoartritis. Avasculaire necrose ontwikkelt zich meestal ook sneller, waardoor de klachten zich sneller ontwikkelen en een operatie eerder nodig kan zijn.
3) De operatie, de prothese en de chirurgische toegangsweg
De operatie
Heupprothese-operaties zijn in de afgelopen decennia een standaardoperatie geworden met goede resultaten. In 2019 werden in België meer dan 25.000 heupprotheses geplaatst.
Een heupprothese wordt door de chirurg aanbevolen wanneer de klachten de dagelijkse activiteiten of de mobiliteit van een patiënt te zeer beperken. Op een röntgenfoto is meestal duidelijk te zien of het kraakbeen beschadigd is en of een operatie nodig is.
Tijdens uw operatie zal de chirurg de huid openen en de gespierde, nerveuze en tendineuze elementen bewegen. Hij zal het gewrichtskapsel openen en opzettelijk de heup ontwrichten. Hij zal dan de beschadigde femurkop en acetabulum verwijderen en de prothese plaatsen. Zodra de prothese op zijn plaats zit, wordt het kapsel gesloten, worden de verplaatste peri-articulaire elementen weer op hun plaats gebracht en sluit de chirurg de wond.
Deze operatie herstelt de optimale glijdende beweging tussen de 2 botten, waardoor patiënten soepeler en pijnvrij kunnen bewegen.
De prothese
De prothese die u zult ontvangen bestaat uit:
- Een steel met een kom die in het dijbeen (femur) zit en de heupkop vervangt
- Een kom die het acetabulum vervangt.
- Voering die het kraakbeen vervangt
De onderdelen die moeten scharnieren zijn gemaakt van keramiek, zodat ze soepel over elkaar glijden. De delen die in het bot worden aangebracht, zijn meestal van titanium. Om een goede implantatie van de prothese te verzekeren, worden de titanium oppervlakken gecoat met een stof die de botgenezing activeert (hydroxoapatiet).
De ingroei of consolidatie duurt ongeveer 6 weken. Wanneer de consolidatie voltooid is, zijn het titanium en de prothese dus stevig in uw bot geïntegreerd.
De operatieve aanpak
Afhankelijk van uw operatie en verschillende klinische parameters kan de chirurg kiezen tussen verschillende toegangswegen tot het gewricht: de anterieure (dicht bij de lies), anterolaterale (aan de zijkant) of posterolaterale (aan de billen) benadering.
Indien mogelijk wordt de aanpak gekozen die de minste gevolgen heeft voor uw revalidatie. Dit zal worden aangeduid als “minimaal invasief”. De naamgeving verwijst naar de beperkte grootte van de wond en het feit dat de chirurg geen spieren doorsnijdt, maar ze tijdens de operatie gewoon opzij schuift. Dit maakt een vroege mobilisatie en een snellere revalidatie mogelijk dan voorheen.
Het eindresultaat een jaar na de operatie is hetzelfde voor de verschillende operaties. Het is daarom aan te bevelen de operatiemethode te kiezen waarin uw arts gespecialiseerd is.